Kinderen laten soms moeilijk verstaanbaar gedrag zien. Voor ouders en leerkrachten niet altijd gemakkelijk om mee om te gaan. De Regenboogtraining richt zich op het samenspel tussen leerkracht en kind (ouders) en kinderen onderling.
De Regenboogtraining
Handelingsverlegen
Iedereen die met kinderen werkt kent momenten van handelingsverlegenheid. Opeens heb je geen idee meer hoe je het beste zou kunnen handelen. Wat opgebouwd is aan kennis en ervaringen is ineens verdwenen. Dat wat je onverwacht tegenkomt is grillig en valt niet binnen theoretische kaders. Dat maakt het lerarenvak zo uitdagend. Maar wanneer je opeens te maken hebt met een leerling die helemaal van slag is en niet meer voor rede vatbaar, dan ben je meestal niet zo blij met deze uitdaging. Daarnaast spelen er ook verschillende groepsprocessen mee.
Weerbaar worden, plagen en pesten
In de ontwikkeling van een kind zien we dat kleuters leren weerbaar worden; leren een vraag verwoorden en leren delen. Het gedrag is op de eigen ontwikkeling gericht en niet zozeer tegen de ander. Die is toevallig slachtoffer. Een kind dat een ander kind een blok uit de handen pakt omdat het zelf daarmee wil spelen, is niet met een doelgerichte actie tegen het andere kind bezig. Het andere kind heeft toevallig het gewenste blok en wordt daarom slachtoffer.
Als kinderen in de basisschoolleeftijd komen gaan ze hun krachten meten en elkaar uitdagen door te plagen en grenzen verkennen, dit laatste door bijvoorbeeld kattenkwaad uit te halen. Plagen gebeurt incidenteel. Er is sprake van een machtsevenwicht, je mag daarbij voor jezelf opkomen en er zijn geen negatieve gevolgen.
Soms verglijdt plagen naar pesten, bijvoorbeeld uitsluiten. Pesten is structureel.
Er is een ongelijkwaardige situatie, er is een machtsverschil. Steeds wordt hetzelfde kind getroffen. Pesten kan grote negatieve gevolgen hebben; het is schadelijk voor de biografie van een mens.
Flip trekt Jan aan zijn jas over het schoolplein. Als Flip er op aangesproken wordt zegt hij dat Jan dat helemaal niet erg vindt. Jan zegt niets en kijkt niemand aan. Flip trekt de conclusie dat het mag van Jan. |
In de literatuur over pesten wordt er meestal onderscheid gemaakt tussen direct pesten en indirect pesten. Tot direct pesten wordt slaan, schoppen, schelden en/of spullen wegnemen gerekend. Met indirect pesten wordt roddelen, buitensluiten of iemand een slechte reputatie bezorgen bedoeld. Recent onderzoek laat zien dat vooral jongens direct pesten en meisjes indirect. Jongens gebruiken openlijk agressie om geaccepteerd te worden. Zij zetten zich al heel vroeg af; schoppen tegen de gevestigde orde. Ze zijn trendgevoelig en stoer en lijken in de kleuterklas soms al pubergedrag te vertonen. Natuurlijk is dit gedrag voor een groot deel nabootsing, zij doen wat ze dagelijks zien en meemaken. Dat er tegenwoordig zoveel te zien en mee te maken is, heeft natuurlijk regelrecht hiermee te maken. Zij kopiëren wat hun uit de buitenwereld tegemoet komt, maar hebben hiervoor ook al echt een wakkerheid. Dit verbaast ouders en leerkrachten vaak.
Omdat bij meisjes agressief gedrag sneller wordt afgekeurd en de verbale en sociale vaardigheden van meisjes vaak beter zijn ligt indirecte agressie voor de hand.
Hier neem je een andere wakkerheid waar, meisjes zijn voorlijk op het gebied van het inlevend vermogen en lijken aan te voelen wat een ander bezig houdt. Zij lijken open te staan voor de binnenwereld van andere mensen, soms al op zeer jonge leeftijd. Zij kunnen daar feilloos op reageren.
In iedere klas kun je drie groepen kinderen onderscheiden. De eerste groep bestaat uit de ‘gewone’ kinderen. Alle ontwikkelingsstof lijkt precies op zijn plaats te vallen. Deze groep is de afgelopen jaren in zijn geheel wat kleiner geworden.
Iedere klas kent ook voorlopers. Meestal zijn dat de vroeg-wakkere kinderen, met een ‘jongens-’ en ‘meisjesvariant’. Deze kinderen kun je niet meer ‘terug wensen’ in de eerste groep; je kunt wat ze weten, gezien en gehoord hebben, niet meer ongedaan maken. De kinderen kunnen wel geholpen worden om te leren omgaan met deze kennis en ervaringen. Je zou kunnen zeggen dat zij erg vroeg met belastende situaties in aanraking zijn gekomen en daardoor een verhoogd risico lopen op intern of externe gedragsproblematiek.
De derde groep die in iedere klas te vinden is, laat een wisselend beeld zien. Wanneer de voorlijke groep de overhand heeft in de sociale processen, dan gaan ze daarin mee en laten ze snel precies hetzelfde gedrag zien. Meestal is dat vanuit nadoen. Vaak geven deze kinderen thuis aan daar moeite mee te hebben, omdat ze acties ondernemen die eigenlijk niet bij hun ontwikkelingsleeftijd passen.
Wanneer de groep gewone kinderen in de sociale processen in een klas de overhand heeft, haakt deze groep daarbij aan. Hoe steviger de groep kinderen is die gewoon van nature respect voor zichzelf en de ander laat zien, hoe groter de draagkracht van de groep is om de kinderen die uit balans zijn in het geheel van de klas op te nemen. De samenstelling van een klas is belangrijk bij het bepalen van de aanpak.
Meestal is het zo dat een klas waar veel voorlijke kinderen in zitten meer gebaat is bij meer een expliciete aanpak van de sociale opvoeding, terwijl in een jongere klas de interventies uit de meer impliciete aanpak beter aanslaan.
Ieder van ons is ingebed in een sociaal stelsel. De keuzes die wij maken in ons gedrag zijn maar voor een klein deel individueel bepaald, ze worden voor het grootste deel door de groep die achter ons staat aangestuurd. Iedere gemeenschap kent ook eenlingen. De eenlingen niet tot outcast laten worden is de opgave van de gemeenschap. Sommige mensen hebben een beetje extra hulp nodig om de aansluiting met de groep te vinden. Als er geen draagkracht is voor de eenling is er iets aan de hand in een groep. Meestal speelt er dan een patroon van angst, onderlinge dreiging.
Inge zit in haar schrift te schrijven. Dit doet ze zo mooi mogelijk. Feike loopt langs haar tafel en stoot tegen haar etui en schrift. Van schrik schiet Inge uit en de potloden rollen over de grond. Meerdere kinderen gniffelen. Feike kijkt triomfantelijk rond en Inge raapt met een rood hoofd, diep voorovergebogen, haar potloden op. |
De leerkracht heeft hier dan een cruciale rol. Bijvoorbeeld wanneer de leerkracht de leerlingen aanmoedigt om op te komen voor de eenling en oog te hebben voor elkaars kwaliteiten.
Een kind dat op school uitvalt op gedrag, kan een intern conflict hebben tussen wat zijn ‘achterban’ hem zegt te doen en wat de school van hem verwacht. Het kan ook een conflict hebben tussen wat de groep hem zegt te doen, bijvoorbeeld ‘brutaal doen’ en wat de ouders hem zeggen te doen, bijvoorbeeld ‘braaf zijn, goed opletten’.
Daarom kan een school nooit iets doen aan sociale opvoeding zonder de ouders daarin te betrekken en serieus te nemen. Als ouders door de school ingeschakeld worden en achter de aanpak van een gedragsprobleem gaan staan, gaat het meestal heel snel beter met een kind. Ook de ouders kunnen opkomen voor het gepeste kind en samen met de leerkracht kijken hoe je dit kan veranderen zonder naar een schuldige te wijzen of verwijtend te zijn.
Regenboogspel en de training
De Regenboogspelen en de training zijn ontwikkeld om een antwoord te kunnen geven op vragen van scholen en leerkrachten over de sociale ontwikkeling van leerlingen en de sociale processen in de groepen op school.
Regenboogspel voor leerkrachten
De voorbeeldfunctie van de leerkracht speelt een belangrijke rol in het geheel op het gebied van de sociale vaardigheden. Hoe kun je van kinderen sociaal gedrag verwachten als je het zelf niet of onvoldoende in de praktijk brengt?
Het Regenboogspel bevat oefeningen waarbij de leerkracht ervaringen opdoet die het arsenaal aan onbewuste kennis groter maken. Weten ‘wat te doen in onverwachte situaties’ neemt toe. Oefenen, reflecteren op je eigen handelen en uitwisselen met andere leerkrachten is hierbij onontbeerlijk.
Regenboogspel voor kinderen
Zo is er ook een spel voor kinderen, vol met kunstzinnige oefeningen en spelen om de sociale processen te begeleiden. Daarin worden op plezierige wijze situaties gecreëerd waarin kinderen leren sociaal te zijn. Komen de kinderen na een pauze opgewonden binnen, is er ruzie geweest, of blijft de hele klas hangen in een welles- nietes discussie dan kan de leerkracht uit het Regenboogspel voor kinderen een spel of oefening kiezen om de sfeer weer te doorbreken.
De Regenboogtraining
De Regenboogtraining richt zich op die situaties waarin bepaalde gedragsproblemen uit de hand zijn gelopen en waarin meerdere kinderen lijden onder de gedragingen van de groep. Dit is vaak ook de situatie wanneer de leerkracht zich handelingsverlegen voelt.
Vanuit onderzoek wordt aangegeven dat het geven van een sociale vaardigheidstraining al van belang is in de laagste groepen. Veel trainingen hebben kinderen van 10-12 jaar als doelgroep. Vanuit onderzoek naar pesten blijkt dat het aantal daders en slachtoffers daalt met het toenemen van de leeftijd. Vanuit preventief oogpunt ligt het dan voor de hand om juist bij de jongere leeftijdsgroepen te beginnen.
De Regenboogtraining richt zich dan ook op alle kinderen op de basisschool. Verhalen, spelen en ervaren staan bij de jongere kinderen centraal. Bij de oudere kinderen wordt dit aangevuld met reflecteren en eigen meningen leren vormen.
De ouders worden betrokken door middel van een ouderavond waarin uitleg over de training wordt gegeven en zij mogen de eerste en laatste training aanwezig zijn.
Om te zien of de training effect heeft gehad wordt er zowel aan het begin als aan het eind van de training een ‘veiligheidsthermometer’ afgenomen. De ervaring van een aantal groepen wijst al uit dat er dan een wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden.
Gea Weeren
Literatuur:
Baar, P., Vermande. M., Wubbels. T., Algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit en de effectiviteitspotentie van Nederlandstalige antipestprogramma’s voor het primair onderwijs. Tijdschrift voor Pedagogiek 27e jaargang. 1. 2007
Camodeca. M., Goossens. F.A., Pesten op school: recente ontwikkelingen en theoretische invalshoeken.
Lievegoed. B,. Samenwerkingsvormen. Vrij Geestesleven, 1970.
Payne, K.J., The Social Inclusion. www.thechildtoday.com.
Veenstra et al., The duadic Nature of Bullying and Victimization: testing a Dual-Perspective theory. Child Development, November/December 2007, volume 78, Number 6, Pages 1843-1854
Weg, v.d. J., Ontmoet jezelf. Christofoor, 2007.
Weide, G., Diverse publicaties en trainingen uit het Instituut voor kanjertrainingen
|